Gemiddeld 7 woorden per keer

Voor anderstaligen die de Nederlandse taal willen leren is het van groot belang dat hun woordenschat wordt vergroot. Als taalcoach ga je samen met anderstaligen aan de slag om o.a. nieuwe woorden te leren. Hierbij wordt gebruik gemaakt van semateringstechnieken oftewel bepaalde manieren om de betekenis van een woord uit te leggen.

Woordenschat

Een woordenschat zijn alle woorden die iemand actief en passief kent; de passieve woordenschat zijn alle woorden die iemand wel begrijpt, maar zelf nog niet gebruikt. Een woordenschat heeft te maken met alle aspecten van taal; spreken, luisteren, schrijven en lezen. 

Om effectief met je omgeving te kunnen communiceren is een goede woordenschat van belang. Een Nederlands kind beheerst aan het begin van de basisschool ongeveer 4.000 woorden. Om een doorsneetekst uit een krant globaal te begrijpen, moet 90% van de woorden bekend zijn. Die 90% komt neer op een woordenschat van zo’n 5.000 woorden. De woordenschat van het Inburgeringsexamen is ongeveer 2.000. Deze  cijfers zetten je toch aan het denken!

Gelukkig gaat per 1 januari 2021 het inburgeringsbeleid veranderen. Met betrekking tot de taal gaat dit betekenen dat anderstaligen de taal op een zo hoog mogelijk, maar haalbaar niveau gaan leren. Nu leren veel anderstaligen de Nederlandse taal op een te laag of juist te hoog niveau. Straks krijgt iedere vluchteling een eigen inburgeringsplan waarin het juiste niveau wordt vastgelegd.

Verbale semanteringstechnieken

In een eerder blog Handen en voetenwerk schreef ik al over non-verbale semanteringstechnieken. Als de woordenschat van een anderstalige al een redelijke basis heeft, dan kun je gebruik maken van de onderstaande verbale semanteringstechnieken om nieuwe woorden te leren en dus de woordenschat te vergroten.

  • Een omschrijving geven. Een perzik is een ronde, sappige vrucht met een donzige schil.
  •  Onderbrengen bij een klasse (“paraplu-woord”). Een perzik is een vrucht.
  • Een voorbeeld geven. Een voorbeeld van een voertuig is een auto.
  • Het verwoorden van essentiële kenmerken. Een perzik smaakt lekker zoet, is rood en geel, heeft een wat          draderig vruchtvlees en heeft een grote harde pit in het midden.
  • Relateren aan al aanwezige begrippen. Groezelig heeft te maken met vuil en smerig.
  • Een woord analyseren in bekende woorden. In aanwijzing zit het woordje wijs; je wijst dus iets aan.
  • Een synoniem geven. Ploeteren is hetzelfde als zwoegen.
  • Een tegenstelling geven. Vaag is het tegenovergestelde van duidelijk.
  • Vertalen in de eigen taal.

Een nieuw woord leren kost energie

En daarom is het van belang de juiste woorden zorgvuldig te kiezen. Denk hierbij aan: Is het een veelvoorkomend woord? Gaat de anderstalige dit woord gebruiken of veel tegenkomen? Is het een sleutelwoord of belangrijk
woord?

Uit de praktijk blijkt dat een anderstalige gemiddeld 5 tot 8 woorden per keer aan kan. Hierbij is herhaling van het geleerde woord heel belangrijk. 1×4 en 3×1 is een ‘handvat’ wat hierbij gebruikt kan worden. De eerste keer dat het nieuwe woord ter sprake komt, gebruik je 4 manieren om het woord te omschrijven, te verduidelijken. Oefen dit woord daarna tijdens volgende 3 ontmoetingen.

Reacties kunnen niet achtergelaten worden op dit moment.